IV

Achter gesloten deuren beschermt hij
met waarachtige handen, de spieren
strak gespannen, zijn schrift. Dwars
staat de zonderlinge maker, eenzaat,

midden in deze wereld. Met de ogen

toe hoort hij in wat anderen verstaan
als vreugde het geloei van verdwaalde
schepen maar slaat hij beelden immer op.
Ooit betoverde gehinnik van moren hem.